De NAVO-bombardementen op Servië

Het uiteenvallen van Joegoslavië
De val van het communisme had ook grote gevolgen voor Joegoslavië. Sedert 1945 was dit land een federatie van deelrepublieken geweest onder leiding van Tito en met de Servische stad Belgrado als hoofdstad. Na diens dood in 1980 bleef deze federatie voortbestaan, maar toen na 1989 de bindende kracht van het communisme was weggevallen kwamen de oude etnische tegenstellingen weer boven. Dit leidde er toe dat veel deelrepublieken zich wilden losmaken van de federale regering en dat binnen deze deelrepublieken etnische groeperingen eigen politieke partijen gingen oprichten, vaak met eigen milities. In de gecompliceerde politieke ontwikkelingen die hierna volgden kan men enige orde scheppen door hierin een drietal oorlogen te onderscheiden.

1. De onafhankelijkheidsoorlog van Slovenië en Kroatië (1991-92).
In juni 1991 verklaarden Slovenië en Kroatië, de welvarendste delen van het land, zich onafhankelijk. Hierop greep het door Serviërs gedomineerde federale leger (JNA) in; de oorlog met Slovenië duurde tien dagen en die met Kroatië meer dan een jaar. Maar het leger kon de beoogde onafhankelijkheid niet tegenhouden. Op 15 januari 1992 werden beide landen door de EU erkend. In september 1991 verklaarde ook Macedonië zich onafhankelijk.

2. De Bosnische oorlog (1992-95)
Ook in Bosnië-Herzegovina ontstond een streven zich los te maken van de federale regering, zeer tegen de zin van het Servische bevolkingsdeel. Dit organiseerde in november 1991 een eigen referendum, waar een meerderheid koos voor een federale staat, gevormd door Bosnië, Servië en Montenegro, die deel zou blijven uitmaken van Joegoslavië als geheel. Enkele maanden later, op 1 maart 1992, organiseerde ook het democratisch gekozen parlement, aangemoedigd door de EU en de V.N., een referendum en hier werd met overgrote meerderheid vóór onafhankelijkheid gestemd. Deze uitslag werd echter ongeldig verklaard door de Bosnische Serviërs, die het referendum als ongrondwettig beschouwden en het hadden geboycot. Vanaf dit moment stevende het land af op een burgeroorlog. Op 5 april werd officieel de onafhankelijkheid van Bosnië en Herzegovina uitgeroepen en op 6 en 7 april werd deze onafhankelijkheid door de EU en de V.S. erkend. De Serviërs ervoeren dit als een oorlogsverklaring en op 7 april riepen zij voor de Servische gebieden van het land de onafhankelijke "Servische Republiek" (Republika Srpska) uit, met Radovan Karadzic als president.
          Intussen waren al in september 1991 de vijandelijkheden begonnen. Op 5 april begon het Bosnisch-Servische leger aan de belegering van de Bosnische hoofdstad Sarajevo, die bijna vier jaar zou duren. Op 21 maart 1992 riepen de VN een speciale veiligheidsmacht (UNPROFOR) in het leven en om de bevolking van Sarajevo van voedsel en medicijnen te voorzien stelden zij op 3 juli 1992 een luchtbrug in (die tot 9 januari 1996 bleef voortbestaan). Op 6 mei 1993 verklaarde een resolutie van de VN een zestal steden tot “safe areas”, waaronder Sarajevo en Srebrenica. De Bosnisch-Servische troepen trokken zich hier weinig van aan en op 11 juli 1995 veroverden zij onder leiding van generaal Ratko Mladic Srebrenica, dat beveiligd had moeten worden door de Nederlandse troepen van Dutchbat. Na de inname volgde een massamoord op circa 8000 moslims. Op 30 augustus 1995 begonnen bombardementen van de NAVO (die 11 dagen duurden) en voorafgegaan werd door een groot Bosnisch-Kroatisch grondoffensief. De Servische Republiek werd in het defensief gedrongen en op 21 november moest Milosevic, die namens Karadzic onderhandelde, het vredesakkoord van Dayton aanvaarden.

3. De Kosovo-oorlog (1996-99)
Het islamitische Albanië stond na de Tweede Wereldoorlog onder leiding van de streng-communistische leider Hoxha. Veel Albanezen vluchtten naar de naburige Servische provincie Kosovo. Ook na de dood van Hoxha in 1985 nam het percentage etnische Albanezen in Kosovo snel toe. In de loop van de jaren 1990 ontstond uit het meerdere verzetsbewegingen het Kosovaarse Bevrijdingsleger UCK waarvan rond 1995 Thaci de leiding kreeg. Deze ontwikkeling kwetste de Serviërs diep, want volgens hen ging het hier om heilige grond, die de bakermat was geweest van de Servische natie en waarop in 1389 de legendarische slag tegen de Turken op het Merelveld had plaats gevonden. Dit leidde vanaf maart 1998 tot hevige gevechten met het Servische leger en een grote vluchtelingenstroom. Op 24 maart 1999 begon de NAVO, zonder mandaat van de Veiligheidsraad, met het bombarderen van Belgrado en doelen in heel Servië, na enkele weken ook burgerdoelen. Na 88 dagen gaf president Milosevic toe en tekende de overeenkomst van Kumanovo. Hierna werd Kosovo bestuurd door de VN, tot het land op 17 februari 2008 eenzijdig de onafhankelijkheid zou uitroepen.

Het Joegoslavië-tribunaal
Tijdens de Bosnische oorlog constateerde de internationale gemeenschap dat hierbij op grote schaal mensenrechten werden geschonden en daarom besloot de Veiligheidsraad van de VN in 1993 tot de oprichting van een Joegoslavië-tribunaal. Dit werd gevestigd in Den Haag.
Hier stonden/staan o.a. terecht:
• Generaal Radislav Krstic (bevelhebber in het Bosnisch-Servisch leger). Hij werd in 1998 gearresteerd en in 2001/ 2004 veroordeeld tot 35 jaar gevangenisstraf wegens meewerken aan genocide in Srebrenica tijdens de Bosnische oorlog.
• Slobodan Milosevic (in 1989-97 president van Servië en in 1997-2000 van Nieuw-Joegoslavië). Hij werd in 2001 gearresteerd op beschuldigd van oorlogsmisdaden tijdens de Bosnische oorlog en de Kosovo-oorlog. In 2006 tijdens het proces overleden.
• Radovan Karadzic (in 1992-96 president van de Servische Republiek). Hij werd, na 13 jaar voortvluchtig te zijn geweest, in 2008 gearresteerd op beschuldiging van oorlogsmisdaden in de Bosnische oorlog (beleg Serajewo, Srebrenica). In 2021 in hoger beroep veroordeeld tot levenslang.
• Generaal Ratko Mladic (in 1992-95 opperbevelhebber van het Bosnisch-Servische leger). Hij werd na 15 jaar voorvluchtig te zijn geweest, in 2011 gearresteerd op beschuldiging van het leiding geven aan het beleg van Sarajevo en de genocide bij Srebrenica in de Bosnische oorlog
          De Servische bevolking en regering, die diep verontwaardigd waren over de NAVO-bombardementen,voelden er aanvankelijk weinig voor om mee te werken aan de arrestatie van de beschuldigden. Maar ze werden langzamerhand overgehaald, mede door het in het vooruitzicht stellen van financiële hulp bij de wederopbouw en het lidmaatschap van de EU.

Moreel oordeel
Vanuit pacifistisch standpunt zijn de wandaden en wreedheden die de Serviërs hebben begaan totaal onaanvaardbaar. Maar vanuit de visie dat de wereld nu eenmaal is zoals hij momenteel is, kan men zich hooguit afvragen of de Serviërs veel wreder waren dan hun tegenstanders. Op de Balkan speelden zich van oudsher eindeloze ketens van oorlogen en vergeldingsoorlogen af en het is moeilijk daarin afzonderlijke schuldigen aan te wijzen. Ook de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog droeg bij aan verruwing. Denk bijvoorbeeld aan de vernietigingskampen in het overwegend Rooms-katholieke Kroatië tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar honderdduizenden Serviërs (naast Joden en Roma) uitzonderlijk wreed werden vermoord. Deze kampen waren niet van de Nazi’s, maar van de Kroatische staat zelf.
          De Serviërs, overwegend Servisch-orthodox, hebben zich altijd als verdedigers van het christendom beschouwd tegenover een oprukkende islam. Zij voelden zich zeer verbonden met de Grieks-orthodoxe kerk en met Rusland. Het kan niet anders of zij moeten zich dan ook zeer verraden hebben gevoeld toen de EG/EU zich tegen hen keerde, met name door de NAVO-bombardementen in 1999. Deze begonnen zonder mandaat van de Veiligheidsraad en richtten zich ook tegen burgerdoelen, zoals de aanval op 23 april 1999 op de Servische staatszender (16 doden).
          Hoe dit zij, deze gebeurtenissen zijn door de Russen ervaren als eigenmachtig en wetteloos optreden van het westen. Zij spreken smalend van de “zogenaamde bescherming van de Kosovaarse Albanezen”. Vooral ook de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in 2008 zit hen dwars. Zij zien het westerse ingrijpen als het begin van een lange reeks van “regime changes”, zoals in Irak en Libië.

21 juni 2021